De ontwikkeling van een nieuwe RNA therapie en innovatieve toedieningsmethodes voor SCA1

Met dit onderzoek gaan we in het laboratorium kijken of we de aanmaak van het schadelijke ataxine-1-eiwit kunnen verlagen of voorkomen. Net als in eerder onderzoek wordt hiervoor gebruik gemaakt van gekweekte SCA1 cellen waarin we zogenoemde antisense oligonucleotiden (AONs) gaan testen.


In elke cel wordt op basis van de genetische informatie in het DNA een boodschappermolecuul gemaakt, het zogenaamde mRNA. Dit molecuul wordt vervolgens 'gelezen' om eiwitten te maken. De AONs hechten zich specifiek aan het mRNA van het ataxine-1-gen, waardoor dit wordt afgebroken. Daardoor wordt er minder, of zelfs geen, schadelijk eiwit meer aangemaakt.


De verwachting is dat deze behandeling de schade aan de hersenen bij SCA1 beperkt en zo het ziekteverloop vertraagt of de symptomen verlicht. Als dat lukt, betekent dit een grote stap vooruit voor mensen met SCA1.


Het gaat hier om de ontwikkeling van een volledig nieuw medicijn. Dat is een zorgvuldig en langdurig proces, dat vele jaren in beslag zal nemen.


Ontwikkeling van AONs

In de eerste fase van dit project wordt onderzocht hoe het ataxine-1-gen eruitziet bij mensen met SCA1 in Nederland. Iedereen heeft kleine verschillen in het DNA die meestal geen invloed hebben op de werking van een gen. Deze verschillen kunnen helpen om de AONs heel precies te richten op het zieke gen, zonder het gezonde gen te beïnvloeden.


Het doel is om de aanmaak van het schadelijke eiwit te stoppen, terwijl het gezonde eiwit gewoon blijft werken. Zo hopen onderzoekers de kans op bijwerkingen te verkleinen.


De AONs worden getest in geavanceerde stamcelmodellen die eerder zijn ontwikkeld in het LUMC, waar dit deel van het onderzoek ook zal plaatsvinden.


Toediening van AONs

Op dit moment worden AONs bij hersenziekten meestal via een ruggenprik toegediend. Dat moet in het ziekenhuis gebeuren en de procedure wordt door de patiënt vaak als pijnlijk ervaren.


Daarom onderzoekt dit project ook nieuwe manieren van toedienen, waarbij AONs minder vaak en/of via het bloed kunnen worden toegediend. Deze methoden maken het mogelijk dat de AONs de bloed-hersenbarrière kunnen passeren en in de hersenen terecht komen  zonder gebruik te hoeven maken van een ruggenprik. 


De gefunctionaliseerde AONs en de AON nanodeeltjes  worden ontwikkeld en getest in het UMCG. Daarna worden ze verder getest in het LUMC.